Een scanuitzondering aanmaken

26 februari 2021

ID 128138

Kaspersky Endpoint Security scant een object niet als de schijf of de map met dit object is toegevoegd aan het scanbereik bij de start van een van de scantaken. De scanuitzondering wordt wel niet toegepast wanneer een Aangepaste Scan voor dit specifieke object wordt gestart.

Zo maakt u een scanuitzondering aan:

  1. Open het venster met de programma-instellingen.
  2. Selecteer het gedeelte Antivirusbescherming aan de linkerkant.

    De instellingen van de antivirusbescherming worden rechts in het venster weergegeven.

  3. Klik in het gedeelte Scanuitzonderingen en vertrouwde programma's op de knop Instellingen.

    Het venster Vertrouwde zone wordt geopend en het tabblad Scanuitzonderingen wordt weergegeven.

  4. Klik op de knop Toevoegen.

    Het venster Scanuitzondering wordt geopend. In dit venster kunt u een scanuitzondering aanmaken met een of beide criteria uit het gedeelte Eigenschappen.

  5. Zo stelt u in dat een bestand of een map niet moet worden gescand:
    1. Schakel in het gedeelte Eigenschappen het selectievakje Bestand of map in.
    2. Klik op de koppeling Bestand of map selecteren in het gedeelte Beschrijving van scanuitzondering om het venster Naam van bestand of map te openen.
    3. Voer de naam van het bestand of de map of de naam voor het masker van het bestand of de map in of selecteer het bestand of de map in de mapstructuur door op Bladeren te klikken.

      In een masker van een bestands- of mapnaam kunt u een sterretje (*) gebruiken dat een willekeurige reeks tekens in de bestandsnaam voorstelt.

      U kunt bijvoorbeeld maskers gebruiken om de volgende paden toe te voegen:

      • Paden naar bestanden in een willekeurige map:
        • Het masker "*.exe" omvat alle paden naar bestanden die de EXE-extensie hebben.
        • Het masker "test" omvat alle paden naar bestanden met de naam "test".
      • Paden naar bestanden in een opgegeven map:
        • Het masker "C:\dir\*.*" omvat alle paden naar bestanden in de map C:\dir\ maar niet in de submappen van C:\dir\.
        • Het masker "C:\dir\*" omvat alle paden naar bestanden in de map C:\dir\ maar niet in de submappen van C:\dir\.
        • Het masker "C:\dir\" omvat alle paden naar bestanden in de map C:\dir\ maar niet in de submappen van C:\dir\.
        • Het masker "C:\dir\*.exe" omvat alle paden naar bestanden met de EXE-extensie in de map C:\dir\ maar niet in de submappen van C:\dir\.
        • Het masker "C:\dir\test" omvat alle paden naar bestanden met de naam "test" in de map C:\dir\ maar niet in de submappen van C:\dir\.
        • Het masker "C:\dir\*\test" omvat alle paden naar bestanden met de naam "test" in de map C:\dir\ en in de submappen van C:\dir\.
      • Paden naar bestanden in alle mappen met een opgegeven naam:
        • Het masker "dir\*.*" omvat alle paden naar bestanden in mappen met de naam "dir” maar niet in de submappen van die mappen.
        • Het masker "dir\*" omvat alle paden naar bestanden in mappen met de naam "dir” maar niet in de submappen van die mappen.
        • Het masker "dir\" omvat alle paden naar bestanden in mappen met de naam "dir" maar niet in de submappen van die mappen.
        • Het masker "dir\*.exe" omvat alle paden naar bestanden met de EXE-extensie in mappen met de naam "dir" maar niet in de submappen van die mappen.
        • Het masker "dir\test" omvat alle paden naar bestanden met de naam "test" in mappen met de naam "dir" maar niet in de submappen van die mappen.
    4. Klik in het venster Naam van bestand of map op OK.

      Een koppeling naar het toegevoegde bestand of de toegevoegde map wordt in het gedeelte Beschrijving van scanuitzondering van het venster Scanuitzondering weergegeven.

  6. Zo stelt u in dat objecten met een specifieke naam niet moeten worden gescand:
    1. Schakel in het gedeelte Eigenschappen het selectievakje Objectnaam in.
    2. Klik op de koppeling Voer objectnaam in in het gedeelte Beschrijving van scanuitzondering om het venster Objectnaam te openen. 
    3. Voer de objectnaam of het naammasker in volgens de classificatie van de Virusencyclopedie van Kaspersky:
    4. Klik op OK in het venster Objectnaam.

      Een koppeling naar de toegevoegde objectnaam wordt in het gedeelte Beschrijving van scanuitzondering van het venster Scanuitzondering weergegeven.

  7. Typ indien nodig in het veld Opmerking een korte opmerking over de scanuitzondering die u maakt.
  8. Geef de onderdelen van Kaspersky Endpoint Security op die de scanuitzondering moeten gebruiken:
    1. Klik op de koppeling Alle in het gedeelte Beschrijving van scanuitzondering om de koppeling Selecteer onderdelen te activeren.
    2. Klik op de koppeling Selecteer onderdelen om het venster Beschermingsonderdelen te openen. 
    3. Schakel de selectievakjes naast de onderdelen in die de scanuitzondering moeten gebruiken.
    4. Klik in het venster Beschermingsonderdelen op OK.

    Als de onderdelen in de instellingen van de scanuitzondering zijn opgegeven, wordt deze uitzondering alleen toegepast wanneer deze onderdelen van Kaspersky Endpoint Security scans uitvoeren.

    Als de onderdelen niet in de instellingen van de scanuitzondering zijn opgegeven, wordt deze uitzondering toegepast wanneer alle onderdelen van Kaspersky Endpoint Security scans uitvoeren.

  9. Klik in het venster Scanuitzondering op OK.

    De scanuitzondering die u hebt toegevoegd, wordt in de tabel op het tabblad Scanuitzonderingen van het venster Vertrouwde zone weergegeven. De geconfigureerde instellingen van deze scanuitzondering worden in het gedeelte Beschrijving van scanuitzondering weergegeven.

  10. Klik in het venster Vertrouwde zone op OK.
  11. Klik op de knop Opslaan om de wijzigingen op te slaan.

Vond je dit artikel nuttig?
Wat kunnen we beter doen?
Bedankt voor je feedback! Je helpt ons verbeteren.
Bedankt voor je feedback! Je helpt ons verbeteren.